‘Een ménage à trois dus?!’ Nee, zo ligt
het niet, beantwoord ik met zelfverzekerde trots de ironie op de spottende
smoelen in de mij omringende feestelijke kring. ‘Soms is er in het hart gewoon
ruimte voor twee’, nuanceer ik met een overtuiging die mij sinds een aantal
maanden zelf ook verbaast. Ik voel hoe de in het brein gesleten grondbeginselen
van monogamie als tektonische platen in de krappe ruimte wringend een weg
zoeken op mijn woorden. Mijn liefdesleven het epicentrum van de krakende
gewetenscrisis die nu lijkt te ontstaan in dit gezelschap van de brave moraal.
‘Gelijkwaardigheid. Dat is het toverwoord’, oreer ik, terwijl ik de Verdejo met
souplesse in mijn kristallen bokaal doe kolken. ‘Gelijkwaardigheid’. Het is het
woord dat uitgesproken door mijn nieuwe liefde klinkt als de poort naar een nog
onontsloten paradijs.
‘Gefeliciteerd!’ Over de schouder van de
gastvrouw die ik met zoenen begroet, ontwaar ik dezelfde gezichten als een jaar
weleer. Met nieuwsgierigheid verpakt als interesse word ik ontvangen door het
voor mij tot vorig jaar nog onbekende publiek. ‘Mijn geliefde?’, beantwoord ik
de zoekende blikken speurend achter mijn rug. ‘Verhinderd’, zeg ik naar
waarheid, mij baserend op de laatste appjes met foto’s die pijnlijk getuigen
van een gelukkig koppel elders in de stad. Gelijkwaardigheid is koorddansen op
de scheidslijn tussen empathie en openheid, houd ik mezelf voor. Onze
wederzijdse liefde mijn balans. ‘Natúúrlijk hadden we hier graag samen willen
staan’, klinkt de toevoeging die meer aan mijn eigen wens lijkt te zijn
ontsproten. Ik nip aan de Verdejo. Het stukje kurk dat meekomt, voelt als een
boei waar mijn geloof op kan drijven. ‘Gelijkwaardigheid’. Het is het woord dat
uitgesproken door mijn lief klinkt als een belofte naar een nog altijd
onontsloten paradijs.
Ik overhandig mijn cadeau met drie snelle
zoenen. Hoe verplaats ik me ongezien door het weer een jaar ouder publiek?
Mijn vlucht beweegt zich met een boog om de kliek naar de tafel met
borrelhapjes en snacks waar ik me een tijdje weet te verschansen tussen de
afgeprijsde Stegeman en een Palet de Chèvre, lees ik op het kaartje. ‘Is
je lief er niet?,’ overhandigt een verjaardagsganger mij een glas Verdejo. Mijn
hand houdt de kaasstolp zorgvuldig gesloten, omdat het gezegde leert dat het
pas gaat stinken als je de onderliggende waren ontsluit. Ik hoor mezelf
verdedigen waarom we nog steeds niet bij elkaar slapen. Het heeft iets te doen
met de andere partner voor wie dat zwaar valt. Het in rust delen van de intimiteit van de nacht is toch zeker iets anders dan het ongeremd botvieren van onze lusten tijdens de vaste rendez-vous overdag, zeg ik alsof aan het quasi filosofische gehalte
sympathie kan worden ontleend. Of ik me hier in kan vinden weet ik niet meer en eigenlijk
ontgaat me na tweeënhalf jaar nu zelf ook het waarom. Maar ik spreek met
respect, al mijd ik zorgvuldig het woord gelijkwaardigheid. Het is een woord
dat uitgesproken door mijn lief inmiddels klinkt als een gouden ketting naar
een misschien wel eeuwig onontsloten blijvend paradijs.
Als onverbeterlijke laatkomer vind ik mijn
komst in een kamer vol verjaardagsvisite. Mijn met zorg verpakte boek drop ik op een verkreukelde stapel cadeaupapier. Het laatste jaar heb ik me ontiegelijk bekwaam gemaakt
in het vermijden van vragen die mijn laatste restje vertrouwen konden
ondermijnen. Maar voor deze gelegenheid heb ik me moed ingedronken. Ik vul mijn
glas voor de zoveelste keer met Sauvignon Blanc die ik steevast, en intussen
als een Daffy Duck imitator, Verdejo blijf noemen. Vandaag houd ik me staande,
beloof ik mezelf in mijn dronken oprechtheid. Ik meen dat er links van mij naar
mijn lief geïnformeerd wordt, maar in het delirium van de waan laat zelfs mijn
gehoor me in de steek. De menigte lijkt zich al lang niet meer te interesseren
voor een ménage à trois. De continentale aardkorsten van het brein zijn
weer gaan liggen en de enige aardverschuiving die zich heeft voorgedaan, is het
ontstaan van mijn eigen geïsoleerde eiland in mijn ziel. Een schrale vlakte.
Een geërodeerd vallei waar slechts passie wilde bloeien. Waarom zou men ook een
tweede maal zaaien wat thuis al geoogst is? Waarom elders nog eens aanhaken als je je in de eigen stede al kunt nestelen in eeuwige verbondenheid? ‘Gelijkwaardigheid’.
Het betekende begripvol blijven knikken naar de burcht van het huwelijk vanuit
het verborgen torenkamertje dat naar believen van het slot werd ontdaan.
‘Gelijkwaardigheid!’, bral ik alsof ik mijn
herwonnen vrijheid er nog eens mee wil bezegelen. In een laatste triomfpoging
sleep ik mijn wankel gemoed naar de tafel met kazen. Ik licht het glazen deksel
tot een dampende waarheid me tegemoet walmt. Met een willekeurige greep maai ik
tussen de gezellige sauzen. Mijn laatste weerwoord knijp ik in woest krullende
curryletters op de Camembert: Een ménage à trois, ça n exciste
pas!