woensdag 17 oktober 2012

Samenwonen


‘Samenwonen’. Zoals ze het woord uitspreekt. Een wens vol liefde in haar toon gebracht. Ik neem een slok water. Mijn blik strak op het peper- en zoutstel gericht.
‘Samenwonen’, herhaal ik om tijd te rekken. Nerveus tol ik de servetring op het kraakwitte damast.
Mijn huis leent zich er goed voor. Het was een argument dat ik niet kon tegenspreken. Drie slaapkamers. Zij haar ruimte, ik mijn ruimte, klaar. Ik kijk naar mijn vriendin die juist haar tanden in een Thais kip-envelopje zet. De krokante verpakking komt als kruiende ijsschotsen omhoog. Rode kipvulling valt met een plof op haar bord.

‘Nee, dank u’, gebaar ik de ober. Zonder bijschenken wordt de Bollinger in het ijswater terug geplaatst. Geen bubbels meer voor mij. Visioenen voldoende die mijn hoofd doen bruisen. Samenwonen. Ik had het eerder gedaan. Zonder officieel plan. De schimmel had zich sluipend in mijn voegen ingevreten. Kastplank voor kastplank had de invasie plaatsgevonden. Als een langzaam optrekken naar Ieper. Mijn eigen huis een loopgraaf, waarin ik geleidelijk werd teruggedrongen. Fatsoen en respect met baggervoeten getreden.
 
Een lontje knettert als het langzaam verdrinkt in het kaarsvet. Hoe lang kan ik mijn antwoord nog rekken? Mijn vingers trekken scherpe lijnen in het servet. Als een vredesvlag plant ik de gevouwen toren naast mijn bord. Mijn blik provocerend op mijn lief gericht. Ze wiegt eeuwig kalm met haar Port. Druppels als bloedrode kralen hangen traag in haar glas.

‘Tja’, vul ik onnozel de stilte. Mijn lepeltje tikt op de bruin geblakerde korst van de crème brûlée. In ons bijzijn geflambeerd als een vlammend spektakel. ‘Tactiek verschroeide aarde’, mompel ik onhoorbaar. Mijn vrienden, mijn huis, mijn baan. Hoeveel pogingen waren er destijds ondernomen om mijn leven te ondermijnen? Om vertrouwde kanalen te ontwrichten?


‘Is het niet wat snel?’, refereer ik aan het fiasco wat ik nog geen jaar geleden de deur uit had gezet. Het kussen naast mij amper van een gespleten geest gelucht. Moeite had het me gekost om me van mijn vorige vergissing te verschonen. Me van een grande blamage te zuiveren.
 
Ze kijkt me aan met haar zalvende lach. Die glimlach. Altijd weer die glimlach. Mijn lepeltje zakt week in de vanille brei. Haar hand. Schuivend over het witte laken. Haar vingers vervlechten zich met de mijne. Één van haar ontelbare manieren om mij te vertellen ‘Ik hou van jou’. Hoe vaak hadden deze vier woorden mij in hun leegheid gevonden? Holle letters uitgewasemd als een verrottingsgeur, vermengd met de odeur van Clinique. Ik snuif nog eens diep. Alsof ik mezelf wil verzekeren niet opnieuw bedwelmd te raken door een gordijn van mosterdgas, verward met een roze wolk.
 
De rekening. ‘Mastercard!’, zeg ik terwijl ik al aanstalten maak met de ober mee te lopen. De bar omkleed met barokke kitsch die mij in veelvoud weerkaatst. ‘Mon petit Versailles’, grijns ik als ik in deze spiegelzaal met mijn handtekening de rekening vereffen. Terwijl de kassa ratelt, zie ik hoe mijn geliefde nog altijd haar onvoorwaardelijkheid uitstraalt. ‘Wat houdt me nog tegen?’, denk ik wanneer mijn hand in een vaas met snoephartjes graait. Als engelenkaartjes fluisteren de pastelkleurige teksten me toe.

‘Wacht’. ‘Nee’. ‘Help’. ‘Stop’. ‘Love’. Ik staar naar het lot dat als een anachronisme in mijn handen brandt. Een overpeinzing verliest het van een plots opkomende glimlach. Ik weet het zeker nu. De ober overhandig ik gehaast een gesuikerde fooi. Rennend baan ik me tussen de tafeltjes door. Over het hoogpolig tapijt dat me als een rode loper de weg lijkt te wijzen. Hijgend kniel ik bij mijn dame neer. Happend naar adem voor die ene boodschap. Die ene zin, waarvan het me zo moeilijk scheen hem ooit nog uit te spreken. In vrede getekend. Mijn blik op de toekomst: ‘Ja, ik wil!’