Ze staat achter haar spreekstoel. De Vondelkerk. Niet een
ranzige kroeg met geïmproviseerde stoelen. Nooit! Dat zijn de locaties voor
collega’s. Niet voor haar. Je moet duidelijk zijn. Selectief. Ze is dan ook
niet zomaar ambtenaar van de burgerlijke stand. Ze is buitengewoon ambtenaar
van de burgerlijke stand. Een verschil dat telt. Tevreden gluurt ze over het
publiek. Háár publiek. Want het lijkt dan wel of men voor het bruidspaar is
gekomen, maar vergeten wordt dat juist zij de dag maakt. Geef ze maar eens de kost. De prutsers. Ambtenaren
die bijbeunen. Ze snuift hooghartig.
Ze verschikt wat aan haar nachtblauwe toga. Een stapeltje
A4-tjes wordt een laatste maal gesorteerd. In sierletters heeft ze zich voorbereid.
Zo doet ze dat. Alles draait om lijstjes. Haar inmiddels vermaarde uitsmijter
bewaart ze voor het laatst. Ze grinnikt zacht. Zich verkneuterend bij de
gedachte dat haar boodschap tot tranen zal roeren. Dat het juist haar motto zal
zijn dat het prille paar op de goede weg helpt.
Gekuch. Ze hervat zich. Het is zaak je niet te laten afleiden.
Zelfs niet door je eigen voortreffelijkheid. Trouwambtenaar zijn vraagt
namelijk om leiderschap. Plichtsbesef! Trots heft ze haar hoofd. “Dames en
heren, mag ik uw aandacht”. Ze blaast haar opening door de microfoon. Het
geroezemoes verstomt tot in de zijbeuken. Ze glimlacht. Kijk, dit is nou die
controle waaraan je een leider herkent. Hier staat een vrouw van de wereld.
Hier staat één brok verantwoordelijkheid. Want die neemt ze! Ze slikt. De
gedachte aan haar generositeit emotioneert haar.
De toespraak wordt ingezet met zoete spreuken. Over het
huwelijk. Over de liefde. Want houden van kun je jezelf aanmeten. Houden
van is een façade van woorden, geleend uit boekjes. Ze weet het zelf maar
al te goed. Verhandelingen van Gibran. Citaten van Coelho. Ze kent ze allemaal.
Rijen vullen haar boekenkast. De ruggen prijken parmant de kamer in, een
geletterdheid veinzend.
“Da-a-a-mes en heren”, vervolgt ze. Maar haar stem hapert. Of is
het de microfoon? Een ferme tik op het apparaat doet het fluitend galmen onder
het kruisgewelf. “De lllliefde…”, haar tong rolt zich uit als een dikke lap.
Als een volgezogen kipfilet ligt het orgaan voor in haar mond. Een dijk die het
publiek wil beschermen voor het nog uit te braken Blokker-proza.
Ze krijgt het warm. Nee, heet! Was het hier nou zo broeierig? Haar
hand rukt het gesteven befje los van haar natte nek. De zaal bromt een
chaotische onrust. Haar bezwete bovenlip hapt hijgend in het kapje van de
microfoon. “Het dak van het huwelijk lllleu-eu-eu-eunt het best op twee
pilaren”. De echo van Gibran doet de kerkzuilen kreunen. Ze knippert met haar
ogen. Het duizelt haar, maar juist nu is het zaak om bij de les te blijven. En
dat kan ze! Krampachtig omklemt ze het blad van de katheder. Hangend over het
gestoelte richt ze zich tot het bruidspaar. “Wederkerig ress…sspect” slist ze
met bijval van een zweem speeksel. “Resphuh….”. Een oprisping kolkt in haar
maag. Ze vermant zich. Moet zich vermannen! “Resp…buuuurp”, boert haar derde
poging door het middenschip.
Doodse stilte in de zaal. Het publiek gaapt onder haar als een
diepe kloof gevuld met argwaan. Ergens vanuit het Vondelpark kraait een haan.
Onzeker voelt ze zich nu. Naakt voelt de string onder de rokken van haar toga.
Maar ze moet zich schrap zetten. De zaal voor zich terugwinnen. De uitsmijter!
Haar laatste strohalm. Ze hapt naar adem. “….Blijf het leven….vooral....door
elkaars o-o-o-gen zien.”
Op de voorste rij klinkt zacht gegniffel. Een eerste proest
breekt los, gevolgd door een aanzwellend gelach, golvend over de rijen. De zaal
schatert het uit nu, briesend in een honend gebrul. Ze slaat nerveus met haar
hamertje. Tik, tik, tik. “St-t-t-tilte!” Tik, tik, tik….
Een tak zwiept ritmisch tegen het raam als ze geschrokken om
zich heen maait. Haar lakens voelen klam. Maneschijn streelt het fluwelen
gewaad aan de kledingkast. Zachtjes deint het mee op de nachtelijke bries. Een
greep naar haar bril op het nachtkastje. Ze ziet al jaren niet meer zo helder,
maar weigert eraan toe te geven. Trillend plaatst ze het vehikel op haar neus.
Een zucht van opluchting bij het zien van haar toga. Zelfs vanaf een hangertje
ontleent het haar ruggengraat. Ze glimlacht om de vermeende boze droom.
“Respect!” proclameert ze met
gebalde vuist vanuit haar kussen. Maar dan is ze even in vertwijfeling
gebracht. Hoe spelde je dat ook alweer? Met een c of met een k-k-k-kaa? Een
boertje ontsnapt aan een slaapdronken geeuw. <buuuurp> Ze
giechelt. “Verhip! Hihihihi”.